Praten met elkaar

Samen om tafel

De leraar is mak gemaakt (Volkskrant 18 oktober 2014). Mijn blik blijft hangen bij dit statement als ik de krant doorblader. Werkend met enthousiaste docenten in het voortgezet onderwijs lees ik in de loop van de dag via Twitter hun terechte kritiek over de stigmatisering van ‘de’ beroepsgroep als makke schapen.

Wat me bij het lezen van het artikel intrigeert is de beschrijving van het proces waardoor we, als maatschappij, uiteindelijk uitkomen bij een oplossing (in dit voorbeeld de rekentoets) waar van verschillende kanten kritiek op is. De oplossing had ook simpel kunnen zijn’, betoogt Ton van Haperen, docent economie van het Rythovius College in Eersel in het krantenartikel. ‘Op elke school hadden een paar leraren om tafel kunnen gaan zitten om te bespreken hoe ze het rekenen een beetje kunnen bijhouden.’ Het klinkt heel simpel maar gebeurt niet of te weinig: wie nemen als leraren en schoolleiding regelmatig zelfkritisch de resultaten van het onderwijs (en de organisatie ervan) onder de loep? Het is deze collectieve professionaliteit die sterker ontwikkeld zou moeten worden, ook als manier om ingewikkelde centraal opgelegde beleidsingrepen af te weren.
Van Haperen stelt verderop in het artikel dat het wenselijk is ‘als leraren, bestuurders, onderzoekers en politici meer mét elkaar praten’.  Dat is wat mij betreft gelijk de kern van mijn visie die ik hier verder uitwerk: bespreek gezamenlijk als professionals, als team van professionals, als leidinggevenden en als besturen je eigen handelswijze, met een belangrijke rol voor de autonomie van de leraar.

Dialoog vergt tijd en ruimte

Dialoog kan een rol spelen in het ruimte geven en tegelijk begrenzen van de autonomie van professionals. Het klinkt bijna te simpel. Het is een oplossing die ik de afgelopen tijd op verschillende plekken tegenkom in het onderwijs: in cao’s (overlegmodel), in afspraken over verminderen van regeldruk en werkdruk (gesprekscultuur) of in afspraken tussen het ministerie en sectorraden over professionele scholen (professionele leercultuur).

André Wierdsma, bekend van ‘co-creatie van verandering’, brengt in zijn afscheidsrede van de Nyenrode Business Universiteit (juni 2014[i]) de dialoog ook in als kernelement van vitale netwerken. Hij analyseert de tijdsgeest als volgt: ‘In een tijd waarin de ‘meet- en regeltechniek steeds meer wordt aangescherpt en professionals een sterke sturing op basis van hiërarchie en regelgeving ondervinden, ervaren leraren een benauwende inperking van hun ‘professionele ruimte’, autonomie en creativiteit. Professionals die worden opgeroepen tot het tonen van ondernemerschap, innovatie en excellentie, pleiten eenzijdig voor professionele ruimte. Managers, die aangesproken worden op productiviteit, effectiviteit en kwaliteit, vallen terug op regelgeving en externe sturing van gedrag.’

Als we inzoomen op de rol van schoolleiders en bestuurders, herkennen we de zoektocht naar alternatieven voor deze hiërarchische aansturing terwijl ze nog steeds de verantwoordelijkheid kunnen blijven uitoefenen op kwaliteit en effectiviteit van het onderwijs. Juist in die zoektocht is het belangrijk om het gesprek op een structurele manier aan te gaan.

Dialoog klinkt, als oplossing om verschillende zienswijzen bij elkaar te brengen, weliswaar mooi maar waartoe heb je dan samen een dialoog, en waarover? Met wie en op welk moment? En is de sfeer en samenwerkingscultuur er wel naar? De tijd is al beperkt, zou je als leraar dan nog meer moeten overleggen, uitleggen of verantwoording afleggen?

Normatieve professionele dialoog

De dialoog die volgens mij gewenst is, gaat juist in op het betreden van de ‘grijze’ ruimte die professionele ruimte soms is. De ruimte die heel groot is volgens leidinggevenden en juist groter mag volgens medewerkers. De ruimte die gezamenlijk begrensd moet worden en gezamenlijk betreden wordt. Dat is per definitie een voortdurend proces van interactie, van geven en nemen. Wierdsma: ‘Het gaat uiteindelijk om de begrensde autonomie van professionals.’

Benoem samen de kaders van de eigen verantwoordelijkheid (autonomie); dat is de ruimte voor individuele beslissingen op basis van het vakmanschap en de ervaring van elke leraar. Het wordt spannend op momenten dat de autonomie van de leraar raakt aan het hele onderwijsproces, de andere collega’s (in team/sectie/ bouw) of aan de manier van samenwerken in de hele school (werkdruk, hoe om te gaan met maatschappelijke druk, toetsing etc). De reflex kan zijn om te zwichten voor druk en hard door te werken binnen je eigen kaders. Waar het echter om gaat is om moeilijke situaties of dilemma’s in de praktijk te herkennen die tegen de grenzen aan schuren van je eigen verantwoordelijkheid. Dan roep je collega’s en leidinggevende bij elkaar voor een normatieve professionele dialoog. Oftewel: wat vinden we van dit specifieke geval, vanuit onze normen en waarden die we gezamenlijk als grens hebben gesteld? Verstoringen dienen dichtbij de bron te worden opgevangen omdat daar de meeste context specifieke kennis aanwezig is (Wierdsma).

Dialoog binnen én buiten de kaders

wierdsma

Bron: emeritaatslezing André Wierdsma, juni 2014

Wierdsma onderscheidt twee soorten dialogen: de eerste is de interpretatie van bestaande kaders/regels in specifieke situaties (processen van normatieve professionalisering).

Het tweede type dialoog is gericht op de herziening van de kaders zelf. Het ontwikkelen van de identiteit vraagt een reflectie op de vooronderstellingen van de cultuur. Heroverwegen van kaders vraagt het betreden van de Plek der Moeite. Het is essentieel dat leidinggevenden participeren in deze dialogen. Het is de samenwerking tussen mensen, nadrukkelijk professionals én leidinggevende, die tot resultaten leidt.  Afspraken en regels moeten geïnterpreteerd en soms herzien worden. Voorbeelden van herziening van kaders zijn bijvoorbeeld het ingrijpend anders vormgeven van het onderwijs (omdat dat betere kwaliteit voor de leerling oplevert), of herzien van het takenpakket op school vanuit de eigen kracht van het team en de ontwikkelingswensen van teamleden, of keuzes maken vanuit de eigen schoolvisie om bepaalde taken niet meer te doen. Dan maak je als school de omslag van een uitvoerder van beleid naar een professionele organisatie die keuzes maakt in belang van de eigen visie en gewenste kwaliteit van het onderwijs.

Beide typen dialogen zijn een continu proces. De invloeden van buitenaf (onderwijskundige ontwikkelingen, maatschappelijke discussies, overheidsbeleid, financiële ingrepen) volgen elkaar snel op, zodat er steeds weer stof voor een professionele dialoog is.

Samenwerken moet je leren

En is deze normatieve professionele dialoog of dit gesprek over herziening van de kaders dan in elke organisatie te voeren? Ook samenwerken moet je leren door veel vlieguren te maken, net zoals fietsen of opereren. Dat vergt professionalisering van elk individu, van onderwijsteams en van de organisatie als geheel met als doel om tot een professionele cultuur te komen.

Welke leervragen zien we in de praktijk? Ik denk aan vraagstukken als: herkennen op welke momenten/situaties besluiten buiten je relatief autonome gebied vallen zodat afstemming nodig is. Leren hoe je als team samen meer kunt bereiken, voor jezelf en voor de hele organisatie. Leren wat werkbare kaders zijn voor zowel leraren als leidinggevenden. En natuurlijk inhoudelijke vraagstukken zoals wat vinden wij goed eigentijds onderwijs en hoe geven we dat vorm? Hoe kunnen we eigen keuzes maken in een tijd waarin veel verwachtingen van ouders, politiek en maatschappij (ook) bij scholen worden neergelegd?

Maak dus regelmatig tijd vrij (bijvoorbeeld door vergaderingen slimmer in te richten of onderwijsoverleg in te voeren naast korte praktische werkoverleggen) voor dialoog over deze vraagstukken en herzie de kaders waar nodig, samen met leidinggevende en betrokken collega’s. Dat vergt naast een plezierig werkklimaat ook een professioneel klimaat waarin je elkaar stimuleert, aanspreekt, feedback geeft en elkaar uitnodigt voor een gesprek. Soms helpt het om een buitenstaander te benutten om alle partijen aan tafel te krijgen of om een gesprek te begeleiden. Ervaar dat deze investering de kracht van binnenuit versterkt waarmee het op termijn de vele hervormingen, extra toetsen of interventies van landelijke beleidsmakers overbodig maakt.

Laten we elkaar niet lam slaan. Laten we met elkaar praten over de kern van het vak!

 

[i] Moreel leiderschap in vitale netwerken. André Wierdsma. Nyenrode Business Universiteit. 2014.

Foto: met creative commons licentie via bron

Finse lessen: minder lesgeven, toch meer leren

“Less is more,” beargumenteert onderwijsexpert Pasi Sahlberg in zijn boek ‘Finnish Lessons, What Can the World Learn from Educational Change in Finland’. Minder competitie, minder toezicht en minder lesuren, en toch staat Finland al jaren achtereen aan kop als je de rankings mag geloven. De docenten zoeken continu de paradox ‘teach less and learn more’ op, met als hoger doel goede scholen voor iedereen. Nu zijn er natuurlijk verschillen tussen Finland en Nederland in cultuur, in de samenleving en in de scholen. Toch zou een aantal uitgangspunten een goede voedingsbodem kunnen vinden in Nederland. Het eerste wat eruit springt is de kwaliteit van de leraren en het lesgeven zo te verhogen dat er geen toezicht of inspectie meer nodig is.

Een utopie?

Ter ere van de publicatie van de Nederlandse editie van Finnish Lessons was Sahlberg te gast bij de Finse ambassadeur in Den Haag. In een bijna Fins winterdecor onderstreepte Sahlberg dat competitie absoluut niet leidend moet zijn als het om onderwijs gaat. Nooit heeft Finland het doel gehad om als beste onderwijssysteem uit vergelijkingen en benchmarks te komen. Sterker nog, Sahlberg zet zich ferm af tegen de GERM-infectie: General Educational Reform Movement, begonnen in de jaren tachtig en wereldwijd uitgegroeid tot een onderwijshervormingsdogma binnen veel onderwijsstelsels. De ambitie was in Finland om goede scholen voor iedereen te hebben. De beste manier om die ambitie te verwezenlijken is om leraren en schoolleiders goed voor te bereiden op hun taken. Dat is de kern voor een goede kwaliteit in Finland. Alle GERM’s en beleidsnota’s over onderwijssystemen kunnen de deur uit!

Hervormingsdogma’s, GERM of FIRM?

Welke educational reform dogma’s bedoelt Sahlberg nu eigenlijk? Het gaat in dit type hervormingen in de eerste plaats om standaardisering en homogenisering van het onderwijs met standaardtoetsen. Ten tweede zie je een nadruk op kerntaken van de school (lezen, schrijven, rekenen en wis- en natuurkunde), wat ten koste gaat van andere vakken. Het zoeken naar weinig risicovolle manieren om onderwijsdoelen te bereiken beperkt experimenteren en vermindert het gebruik van alternatieve, pedagogische benaderingen. De gedachte dat managementmodellen uit het bedrijfsleven ook tot verbetering zullen leiden in het onderwijs getuigt meer van een economische visie op onderwijs dan van de morele visie op menselijke ontwikkeling. Als laatste hervormingsdogma noemt Sahlberg de invoering van een beleid van rekenschap afleggen door de school op basis van toetsresultaten en prestaties van leerlingen, met mogelijke perverse gevolgen zoals belonen of straffen van scholen en leraren.

Finland heeft doelbewust niet meegedaan aan deze ontwikkelingen. Zij hebben de FIRM-manier ontwikkeld (Finnish Reform Movement), die zich kenmerkt door ‘op maat’ leren en lesgeven, focus op creatief leren, aanmoedigen van risico’s nemen, eigenaar blijven van de eigen innovatietraditie en gedeelde verantwoordelijkheid en vertrouwen. We herkennen hierin snel de tegenpolen van de GERM-virussen hierboven. De focus op kwaliteit van het onderwijs, goede scholen voor iedereen, kwaliteit van leraren en schoolleiders en onderling van elkaar blijven leren heeft Finland in ieder geval geen windeieren gelegd. Onderwijs wordt in Finland nu ironisch genoeg als exportproduct gezien!

Leren reflecteren

Een korte vergelijking: Nederlandse docenten geven per dag gemiddeld 60 minuten langer les in de klas dan Finse docenten, die per dag maximaal 4 uur lesgeven. Mijn vraag aan Sahlberg wat in het Finse systeem bijdraagt aan een hoge kwaliteit van lesgeven illustreerde hij met deze vergelijking. Wat Finse docenten namelijk in die andere tijd doen is van elkaar leren en samen reflecteren op hun wijze van lesgeven. Het halen van de benodigde uren onderwijstijd kan een obstakel zijn om als docenten samen te leren. Ook haalde de Finse auteur aan dat het wetenschappelijke onderwijsniveau van hun docenten bijdraagt aan peer learning.

Finland heeft niet altijd een goed onderwijssysteem gehad, ze komen van ver. Het heeft een aantal decennia geduurd voordat de investeringen in docenten hun vruchten afwierpen. Ondanks de afleidingen in de vorm van bureaucratie en voorgestelde hervormingen van het onderwijssysteem onder druk van benchmarks of rapportages bleven ze de basis van sterke docenten en scholen nastreven. Belangrijker dan internationale vergelijkingen is de publieke waarde: hoe ervaren kinderen, ouders en belastingbetalers het onderwijs en zijn zij blij daarmee?

5 Finse lessen om die sterke basis te bereiken:

  1. Doelgerichte actie op alle lagen (vertrouwen op vakbekwaamheid van onderwijsmensen, slimmer organiseren met professionele dialoog, positief over het vak praten en perspectief schetsen).
  2. Doordacht onderwijs (bewust zijn van tradities, blijven toepassen van theorieën, concepten, onderzoek en innovatie).
  3. Diep leren (vertrouwen op curriculum en aanpak voor ontwikkeling van het kind, focus op korte termijn met ontwikkelingsperspectief op lange termijn, ruimte scheppen voor nieuwe ideeën en aanpakken, respecteren van autonomie maar wel elkaar professioneel aanspreken en de maat durven nemen).
  4. Discipline organiseren (waar willen we goed in zijn, waar krijgen we energie van, waar doen we het voor?).
  5. Doorleefd werken (ieder kind, iedere ouder en leraar weet vol trots de kern en kracht van de school te vertellen, schoolleiders en bestuurders slagen erin om de motivatie van medewerkers jaar na jaar te laten toenemen).

Een nieuwe generatie van ‘change agents’

“We hebben een kleine ingenieur in ons: van wat we hebben, weten we iets te maken. Ook in Nederland hebben jullie een goede basis hiervoor,” is de observatie van Sahlberg. “Het schoolsysteem een sterke impuls geven zal niet al te moeilijk zijn met de Nederlandse cultuur die open staat voor leren van anderen.” 
Het inmiddels beroemde internationale onderzoek van McKinsey (How the world’s most improved school systems keep getting better, 2010) legt ook de nadruk op enkele succesfactoren uit het Finse systeem. Zet de beste mensen voor de klas en zorg ervoor dat de besten van nu de volgende generatie opleiden. Voor de huidige leraren resoneert de oproep om structureel van elkaar te leren, samen lessen voor te bereiden, de klasdeur open te zetten en te reflecteren. De benodigde tijd hebben de Finse docenten gevonden in minder lesgeven. Het McKinsey-onderzoek geeft de schoolleiders een aanbeveling mee om in trajecten met 6-10 collega’s samen te werken aan de verbetering van kwaliteit op hun eigen school – daarbij van elkaars ervaringen te leren en tegelijk in hun school door experts te worden gecoacht.

De Finnen lijken deze aanbevelingen niet meer nodig te hebben. Echter, in de ogen van Sahlberg moet Finland zichzelf opnieuw gaan uitvinden. De laatste jaren was het eigenlijk te stil aan het front. De aandacht verschoof meer naar productiviteit en efficiëntie dan naar het verhogen van de kwaliteit. Ook overheidsbezuinigingen gaan niet aan dit land voorbij. Wat is de volgende fase? Aan de ene kant zie je experimenten met digitale scholen waar geen hard copy tekstboek meer te vinden is. Hoe zien scholen er dan uit? Ouders maken zich aan de andere kant zorgen daarover en benadrukken dat interactie tussen mensen essentieel is om te leren. Kinderen moeten niet de hele dag achter een schermpje zitten, of het nu om school of ontspanning gaat.

Een andere insteek is na te denken over een nieuwe manier van onderwijzen. De oudere generatie verlaat ook in Finland snel het arbeidsproces. Voor Nederland oppert hij om deze vergelijkbare situatie aan te grijpen als een unieke kans. Investeer in een compleet nieuwe aanpak van opleiden van jonge docenten: train ze als change agents in jullie scholen. Met een dosis creatief denken over welk type mensen je nodig hebt en wat zij nodig hebben voor vernieuwing in scholen kun je de hele opleiding van docenten nu radicaal veranderen! Daarmee benadruk je ook de gewenste richting voor het onderwijs in Nederland op lange termijn: niet de beste testresultaten halen, maar als samenleving leren omgaan met de dynamiek van complexe uitdagingen.

Samenspel voor open leren is hard nodig

De term ‘open leren’ spreekt tot de verbeelding. Open, toegankelijk voor iedereen, onafhankelijk van plaats en tijd kunnen leren. Je kunt ook denken aan open content en digitale leermaterialen die je voor school of eigen ontwikkeling legaal van het web kan halen. Bij een bezoek aan het Corlaer College in Nijkerk zag ik hoe dit in de praktijk vorm kan krijgen. Elk leerjaar heeft een eigen etage. Ik liep door het gebouw langs ruimtes met glazen wanden voor instructie, hoeken met computers voor digitale werkgroepen, flexibel samen te stellen tafels om samen te werken en een transparante kamer in het midden voor de docent en assistenten. Een open en transparante blik op leren staat op deze school aan de basis van zowel de onderwijsfilosofie als het gebouw.

Hoe ziet leren in de toekomst eruit als we deze filosofie voor open leren verder doortrekken? Welke kansen zien we voor een integrale aanpak voor open leren in het hele onderwijsveld? InnovatieImpuls Onderwijs nodigt scholen uit om mee te denken en een bijdrage te leveren aan een gezamenlijke aanpak.

Onderwijssector loopt achter op het gebied van open content

InnovatieImpuls Onderwijs (IIO) was aanwezig bij het 10-jarig jubileum van Creative Commons Nederland. Daar keken geïnteresseerden vooruit naar de toekomst van ‘open’ in verschillende sectoren zoals de creatieve sector (waaronder de muziekindustrie) en de publieke sector. Martijn Arnoldus gaf zijn visie hierop: “Opvallend is dat de sector onderwijs flink achterloopt bij de toepassing van open content. Ik zie daar een aantal oorzaken voor: de aard van het onderwijsmateriaal is complexer dan het materiaal in bijvoorbeeld de muzieksector. Ook is de cultuur in het onderwijs niet ingesteld op werken met open content. Docenten hebben weinig tijd om materiaal te maken en het delen van lesmateriaal zit niet in de genen. Sommige enthousiaste docenten maken zelf filmpjes maar auteursrecht is vaak onbekend terrein voor hen. Zomaar lessen op internet zetten mag niet zonder toestemming van de maker en zeker niet als er materiaal van derden wordt gebruikt, zelfs niet achter een inlogcode of in een klein gezelschap. De verplichtingen (de naam van de maker en de licentievorm vermelden, de gebruiker eventueel betalen) worden niet toegepast.”

Met een groep onderwijskenners vanuit IIO, Studio VO, Wikiwijs/Kennisnet, Open Universiteit en Wikimedia discussieerde ik tijdens het Creative Commons-jubileum over de toekomst van open leren en de rol van digitalisering daarin. De conclusie is dat dé volgende stap er niet is, een integrale aanpak is nodig.

Wel duidelijke toename zichtbaar

Intussen timmeren scholen en digitale platforms wel degelijk aan de weg. Volgens VO-content is het gebruik van de open digitale leerlijnen van actueel, multimediaal materiaal (de zogenaamde stercollecties) die deze site ontsluit, gestegen met 55% ten opzichte van vorig schooljaar. Ook gebruiken steeds meer docenten een stercollectie om een methode aan te vullen (8% meer dan vorig jaar) of te vervangen (2% meer dan vorig jaar). Dat klinkt heel positief, maar de benutting van digitaal materiaal in het onderwijs blijft nog steeds achter bij de mogelijkheden en de noodzaak die ook scholen voelen voor digitale geletterdheid van hun leerlingen en docenten, betoogt onderzoeker Alfons ten Brummelhuis van Kennisnet. Hij voert net als Martijn Arnoldus de cultuur in de school aan als knelpunt voor bredere benutting van digitaal materiaal in de lessen.

“Schoolleiders hebben een belangrijke rol bij het motiveren en inspireren van docenten om ICT te gebruiken tijdens hun lessen. In scholen is dit vaak een knelpunt.” 

In de experimenten OnderwijsteamsE-klassen en Leerlingen voor Leerlingen van IIO experimenteren 150 scholen op verschillende manieren met het toepassen, maken en arrangeren van digitaal lesmateriaal. Vanuit deze scholen krijgt de projectleiding van IIO vaak vragen over de selectie en kwaliteit van digitaal materiaal, de beschikbaarheid van materiaal voor alle leerjaren (lesmethodes en leerlijnen) en de actualisering ervan. Docenten passen materiaal vaak aan voor hun eigen lessen, maar die verbeterde of verrijkte stof wordt niet teruggebracht in de oorspronkelijke database. Invoering van een dergelijke feedbackloop zou de kwaliteit en bredere toepassing zeker ten goede komen. Met een continue terugkoppeling van materiaal en inzicht in het meest populaire of best beoordeelde materiaal komt er ook steeds meer zicht op wat docenten goed toepasbaar lesmateriaal vinden, hoe de samenhang met offline materiaal is en in welke werkvormen docenten het (kunnen) toepassen. Doel is uiteindelijk om digitaal leermateriaal als katalysator voor plaats- en tijdonafhankelijk leren te benutten.

Een voortrekkersgroep vormen

Initiatieven als VO-content en Wikiwijs zijn stappen in de goede richting maar het Open Domein blijkt te groot te zijn voor één partij. Jan Bart de Vreede van Kennisnet, verantwoordelijk voor Wikiwijs:

“Het is nog niet gelukt een integrale aanpak te realiseren. We hebben een voortrekkersgroep nodig die in samenwerking stap voor stap steeds de volgende zwakke schakel aanpakt om de complexe uitdaging vooruit te brengen.”

Wikiwijs zoekt de samenwerking bijvoorbeeld op met het Leermiddelenplein van SLO door het samenbrengen van inhoud en functionaliteiten in het Wikiwijsleermiddelenplein. Op dit digitale plein kunnen docenten terecht voor het zoeken, maken, delen en vergelijken van leermiddelen.

Het voorstel van De Vreede is om een voortrekkersgroep te formeren met de relevante partijen op het gebied van content, business en educatie. Hun taak zal zijn om gezamenlijk doorbraken te forceren op het terrein van open content om open leren te faciliteren. Partijen die genoemd zijn: Kennisnet/Wikiwijs, VO-content, Kennisland, Beeld en Geluid, Surf, businessvertegenwoordigers (uitgevers), scholen/leraren.

Op de agenda van de voortrekkers zal bijvoorbeeld staan:

  1. kwaliteit verhogen en bewaken van het digitale materiaal (van ‘losse’ onderdelen in een les tot hele leerlijnen), feedbackcyclus inbouwen van aanpassingen in het materiaal die niet alleen lokaal maar ook naar de brondatabase terugleiden;
  2. vindbaarheid van materiaal vergroten;
  3. bruikbaarheid en didactische correctheid garanderen;
  4. licenties open maken (je moet het materiaal aan kunnen passen);
  5. aanzwengelen van visievorming op scholen over hun rol in het arrangeren en actualiseren van leermateriaal en het delen en feedback geven op de kwaliteit ervan;.
  6. nieuwe businessmodellen bedenken (financiële prikkels gericht op het digitaliseren, delen en actualiseren van materiaal; nieuwe businessmodellen voor uitgevers);
  7. partnerschappen opzetten die een netwerk van specialismen verenigen.

Operatie Onderwijs: parade van visies in activistische sfeer

Op Operation Education ‘Festival of Solutions’ hangt een sfeer van activisme, bevlogenheid, frustratie en oproepen voor verandering. Meer mensen dan verwacht laten op 24 april hun stem horen dat het anders moet met het onderwijs in Nederland. Als ouder van basisschoolkinderen bleef mij aan het eind van het festival vooral bij dat we onze kinderen niet in het keurslijf van het goedbedoelde maar verouderde onderwijssysteem hoeven of moeten laten persen: er zijn genoeg mensen en scholen te vinden die laten zien dat onderwijs eigentijds en divers kan zijn. Als onderwijsvernieuwer bij InnovatieImpuls Onderwijs vroeg ik mij ook af waar de zeer brede en gevarieerde oproepen voor verandering toe leiden?

Hoe het begon

Claire Boonstra was op zoek naar een school voor haar kinderen maar kon de gewenste school niet vinden. Deze frustratie was de aanleiding voor haar TED-talk bij TEDxAmsterdamED in september 2012. Dit markeerde de start voor de beweging Operation Education (OE) die verder vorm kreeg in tweewekelijkse bijeenkomsten. Het doel van OE is vernieuwing van het onderwijs mogelijk maken en de samenleving bewust maken van de noodzaak en voordelen daarvan, zodat wij vanuit intrinsieke motivatie en op interactieve wijze kunnen leren wat voor onszelf en voor de samenleving waardevol is (aldus de website van Operation Education). Tjeu Seeverens, beleidsadviseur bij het Limburgse onderwijsbestuur SVO-PL, was onder de indruk van het gloedvolle betoog en mailde haar. Vanuit eenzelfde drive om onderwijsvernieuwing te realiseren, samen te leren hoe het dagelijkse lesgeven beter kan en te laten zien wat er al gebeurt, haakte hij (met 600 andere geïnteresseerden) bij het netwerk aan, en werd programmacurator van het Festival of Solutions. Seeverens pleit ervoor om naast de bekende belangenverenigingen ook een tegengeluid te laten horen in de media, in de politiek en in het land. Hij wil laten zien dat er meer diversiteit aan schoolvormen mogelijk is en deels al bestaat binnen het onderwijssysteem.

Meer vrijheid of teveel vrijheid

Op dit Festival of Solutions waren ruim 200 ouders, sommige mét kinderen, schoolleiders, docenten, vrijdenkers, oprichters van nieuwe scholen en vernieuwers binnen en buiten het systeem bij elkaar. Ik zag voorbeelden van vernieuwingen met behulp van ICT (zoals Nothing Is Unthinkable NIU, een social portal), van initiatieven voor verandering van binnenuit (zoals Knowmads, Geen School) en scholen (zoals Stad en Esch en basisschool de Vallei in Arnhem met het leerlingvolgsysteem Spectovitra). Een leerling uit groep 4 van deze Arnhemse school vertelde op de zeepkist heel helder hoe zij het ziet: “Op mijn vorige school mocht ik in groep 3 alleen de dingen doen die bij groep 3 hoorden. Niets van de kleuterklas en ook niks van groep 4. Nu kan ik kiezen en vind ik het werken veel leuker.” Daarnaast kwamen ook meer radicale vernieuwingen in en buiten het onderwijssysteem aan bod, zoals Steve Jobs-scholen, Sudburyscholen, thuisonderwijs en de democratische school.

Ik sluit me aan bij de visie van Simon Verwer die in zijn opiniestuk in Scienceguide vraagtekens zet bij zeer vrije vormen van onderwijs zoals het democratisch onderwijs met veel individuele vrijheid en aandacht voor de natuurlijke ontwikkeling. Ik vind dat ieder kind uiteraard het basisrecht heeft zijn talenten te ontwikkelen, maar ook het recht om te leren functioneren in de samenleving, die wellicht iets minder vrij is dan kinderen en volwassenen van nature zouden willen.

Wat is de inhoudelijke agenda van Open Education?

Verwer: “Hoewel de verschillende onderwijsclubs ideologisch zeer verschillend zijn, vinden ze elkaar in het onbehagen met de status quo. OE appelleert aan dit gevoel en streeft ernaar de positie van koepelorganisatie in te nemen.” Naast de ambitie om een overkoepelende rol in te nemen, is het nog de vraag welke inhoudelijke agenda OE heeft. OE heeft als visie benoemd: ‘Er is een grote verscheidenheid aan onderwijsvormen beschikbaar. Daarbinnen is ruimte voor en aansluiting bij de diversiteit van onze talenten, motivaties, leerstijlen en levensfilosofieën. Dit biedt kansen om onszelf via een natuurlijke leerweg te ontdekken en te ontwikkelen, om ons voor te bereiden op de wereld van vandaag en morgen en bij te dragen aan welzijn en vooruitgang.’ (bron: website Operation Education).

Mijn vraag die na het festival blijft staan is hoe deze visie vorm krijgt? Wat is de persoonlijke visie van Boonstra (zij ondersteunt naar verluidt (zeer) vrije vormen van onderwijs) en hoe staat het brede netwerk van OE-aanhangers daarin? Kan Boonstra de vele ideologieën en meningen zodanig verbinden dat de diversiteit ook een grotere impact krijgt?

Oproep tot actie

Als laatste spreker op het Festival of Solutions gaf Jelmer Evers (docent geschiedenis Unic Utrecht) niet het high tech-verhaal waar hij zijn faam mee verwierf (http://www.jelmerevers.nl/), maar pleit hij voor ruimte om leerlingen uit te dagen in het onderwijs. Na zijn ervaringen in Zuid-Afrika waar leerlingen een opvallend groot lerend vermogen bleken te hebben en de lessen die hij gaf op een tweetalige school, merkte hij dat hij zijn visie niet helemaal kwijt kon. Bij Unic kreeg hij vervolgens wel de ruimte om te experimenteren en deed hij veel pedagogische kennis op voor zijn vak als docent. Het curriculum, het leermateriaal en de schoolboeken zijn volgens Evers helemaal niet ambitieus en dagen zijn leerlingen niet uit. Evers pleit niet voor revolutionaire plannen voor alle scholen maar daagt docenten uit om de ruimte te pakken om hun leerlingen uit te dagen. Hij eindigt dan ook met de vraag: Wat ga jij doen?
Die vraag was al eerder in de brainstormsessies gesteld waarop de deelnemers acties hebben benoemd vanuit verschillende rollen. Een greep uit de acties:

  • Kinderen aan het begin van het schooljaar hun ideale school laten verbeelden.
  • ‘IENS voor scholen’: vul een IENS-site met ervaringen van ouders over hoe zij vinden dat de school, het kind en de leerkracht functioneren. Versterk vanuit je eigen verantwoordelijkheid de driehoek school, ouder, kind.
  • Een oproep aan producenten voor meer gepersonaliseerd lesmateriaal waarbij leerlingen en docenten zelf materiaal kunnen beoordelen.
  • Een oproep aan de politiek voor een kindgebonden onderwijsbudget.

Boonstra eindigde het Festival of Solutions met de oproep om zelf vorm te geven aan deze acties om de verandering te realiseren. Ik ben onder de indruk van de grote reikwijdte en media-aandacht die OE genereert voor onderwijs ‘dat anders moet en kan’, maar waar de verandering toe gaat leiden is nog erg diffuus.

Van onbesproken autonomie naar besproken ruimte in het onderwijs

Het is makkelijker gezegd dan gedaan: de professional moet meer ruimte krijgen om slimmer en efficiënter te werken en zijn ideeën voor vernieuwing te realiseren. Managers moeten loslaten en experimenteerruimte scheppen. Het woord ‘moeten’ roept natuurlijk direct vraagtekens op, want blijkbaar vindt de ene actor dat de andere ‘moet’ veranderen. In gesprek zijn over professionele ruimte was het adagium tijdens de ‘Dag van de professionele ruimte’ op 27 november waar docenten en managers in het hoger beroepsonderwijs samen discussieerden. Daar bleek dat dialogen nog vaak verzanden in een wij/zij-discussie. Rob Vink en André Wierdsma pleitten voor een gezamenlijke missie op teamniveau én een gezamenlijke invulling van die ruimte. Dus liever geen autonome docent die zijn vak naar eigen believen uitoefent, maar een team van docenten die gezamenlijk over de kleinste zaken afspraken maken. Dat vergt hard werken aan een cultuuromslag.

Teams zijn sleutel tot kwaliteit

De kwaliteit van het onderwijs staat op meerdere fronten ter discussie. Professionele ruimte, het beter benutten van kwaliteiten van docenten en sociale innovatie zijn facetten die bijdragen aan betere kwaliteit, maar leven een stuk minder in hoger onderwijsinstellingen. Rob Vink schreef in opdracht van Zestor, arbeidsmarkt en opleidingsfonds voor het hbo, een essay over professionele ruimte: ‘Ruimte voor vertrouwen’. Het debat over professionele ruimte is complex, de ambitie van Vink is dan ook niet om een precieze definitie vast te stellen. Wel gaat het om een optimale hoeveelheid professionele ruimte die afhankelijk is van context en betrokken personen.

De Hogeschool Utrecht experimenteert met de context van teams. “Wij geloven dat teams weer de sleutel in handen moeten krijgen om de kwaliteit van het onderwijs te bepalen”, zegt Paul Dijkstra, programmamanager Focus op onderwijs aan de Hogeschool Utrecht (HU). Zij experimenteren in 12 teams met slimmer werken, ofwel samen werken aan onbelemmerd werken. De volgende principes zijn daarbij leidend:

  • Een goed functionerend team werkt vanuit een gezamenlijke missie.
  • Het team verdeelt onderling de uitvoerende taken én de regeltaken.
  • Het team geeft elkaar onderlinge feedback

Dat vergt een eigentijdse visie op de hele aansturing van het onderwijs, de organisatie én de verantwoording.

Missie bepalen samen met studenten

Deze visie komt in goed werkende teams bij de HU het beste tot zijn recht in een permanente didactische dialoog, respect, goede afstemming, rekening houden met elkaar en doen waar je tot je recht komt. Ontstane meningsverschillen worden uitgepraat en teleurstellingen uitgesproken.

Een alternatief voor een gezamenlijke missie op teamniveau kreeg in de discussie op de Dag van de professionele ruimte te weinig aandacht naar mijn mening. Dat is het idee om een team van docenten in samenspraak met studenten en het werkveld de gezamenlijke missie te laten afspreken. Of zoals docente Edith Roef illustreerde: ”Studenten waarderen het erg als ze aangesproken worden als toekomstige collega om de randvoorwaarden om zichzelf te ontwikkelen mede te scheppen.” De gezamenlijke missie is dan de basis voor goede ontwikkeling en kwaliteit van het onderwijs, monitoring van die ontwikkeling én verantwoording afleggen over het resultaat. De verantwoording legt de docent dan af aan de studenten (talenten optimaal ontwikkeld) en het werkveld (afgestudeerden voegen waarde toe aan het – toekomstige – werk) op basis van het geformuleerde doel, in plaats van via de papieren werkelijkheid van rapportages, cijfers en kwaliteitshandboeken.

Het zit in de kleine details

Daar zijn we nog niet. Voor de weg ernaar toe gaf Wierdsma een duidelijk statement: “In het onderwijs wordt de professionaliteit en de vrijheid van handelen door de docent (teveel) individueel ingevuld. De gezamenlijke missie moet ook gezamenlijk worden uitgedragen, niet door ieder teamlid op een eigen manier. Zoals de Hogeschool Utrecht het noemt: van onbesproken autonomie naar besproken ruimte. De crux in het debat over professionele ruimte zit dus in het vertalen van die missie naar de praktijk. Daar moet je afspraken over maken. En juist over hele kleine dingen afspraken maken is het moeilijkste! Denk bijvoorbeeld aan afspraken over hoe om te gaan met laatkomers in de les of het bekendmaken van toetsresultaten.”

Scheppen en ervaren

De sleutel tot verandering ligt in de context van het team. Dat gaat niet vanzelf, in verandering moet je investeren. Kleine stapjes zetten die tot grote wendingen leiden.

Wierdsma roept managers en professionals op tot het gezamenlijk creëren van ervaringen rond die concrete zaken en kleine dingen. Blijf weg van wij/zij-discussies maar bepaal samen wat goede kwaliteit is, wat de verwachtingen zijn en hoe en aan wie we verantwoorden. Helaas bleek ook tijdens de Dag voor de professionele ruimte dat de discussie snel vervalt in een wij/zij-patstelling: “Ik kan geen ruimte nemen want dat laat mijn manager niet toe” of “Als manager word ik aangesproken op zaken waar ik geen invloed op heb gehad. Ik zou graag af willen van dat automatisme en met mijn docenten samen bepalen wat we belangrijk vinden.”

Kennisland helpt hogescholen om situaties te scheppen waarin docenten of teams kunnen reflecteren en nieuwe werkwijzen kunnen uitproberen. Zo is bij de Haagse Hogeschool een talentenplatform van talentvolle docenten gestart dat nu op eigen kracht voortgaat. Zij vormen een soort Gideon’s Bende in de hogeschool die vernieuwing van binnenuit aanzwengelt. Zij doen ook wat de Hogeschool Utrecht nastreeft: “Uiteindelijk gaat het om uitproberen en het net anders doen dan je gewend bent.”